Het taboe op de angststoornis en dwangstoornis
Eén op de vijftig Nederlanders heeft last van een dwangstoornis. En één op de vijf mensen krijgt in zijn of haar leven de diagnose angststoornis. Toch wordt er maar weinig hulp voor deze aandoeningen gezocht, vooral door het taboe dat erop rust. Hoog tijd om dit weg te nemen!
Vooroordelen, schaamte en angst
Toen Menno Oosterhoff voor het eerst last kreeg van dwangklachten, was hij 17. Zijn vader was ernstig ziek en Menno hield een dagboek bij. Maar het schrijven werd dwangmatig – álles moest genoteerd worden. “Ik begon het als kwellend te ervaren”, vertelt hij, “maar ik wist niet wat er met me aan de hand was.” Het duurde jaren voordat hij hulp zocht en erachter kwam dat hij een obsessieve compulsieve stoornis had. Pas eind vorig jaar vertelde Oosterhoff – inmiddels jarenlang werkzaam als psychiater – op een blog over zijn dwangstoornis.
Sako Visser, hoogleraar gezondheidszorgpsychologie aan de UvA, stelt dat het gebrek aan kennis over psychische stoornissen en behandelingen voor vooroordelen zorgt. En bij patiënten ook voor schaamte en angst: “Mensen zijn bang dat ze voor gek versleten worden. Of dat ze voor aansteller worden uitgemaakt. Want wie is er nu bang in de supermarkt?”
Snel ingrijpen bij een angststoornis of dwangstoornis
Een angststoornis of dwangstoornis is in het begin vaak te verbergen. Maar hoe langer iemand wacht met hulp zoeken, hoe erger de stoornis kan worden. Visser geeft een voorbeeld. “Stel, een man krijgt een paniekaanval in een warenhuis. Dan gaat hij niet meer naar warenhuizen. Hij gaat in andere situaties ook opletten: voel ik al iets? Dan komt hij in een supermarkt en bewust van zijn lichaam als hij is, denkt hij ‘dit gaat niet goed’. Hij begint supermarkten te mijden. Dat kan van kwaad tot erger gaan totdat hij helemaal niet meer buiten komt.”
Bij een dwangstoornis gebeurt iets vergelijkbaars, legt Oosterhoff uit. “Een patiënt voelt zich onrustig en gaat dwanghandelingen uitvoeren om die onrust weg te nemen. Dat helpt even, maar de onrust wordt daardoor juist groter en er zijn meer handelingen nodig om die te onderdrukken.”
Na verloop van tijd belemmert de ziekte het dagelijkse leven van de patiënt. Vaak zoekt die persoon dan pas hulp. Soms duurt dat nóg langer, bijvoorbeeld als familie de stoornis ‘opvangt’. Visser: “Dan denkt de echtgenote met de beste bedoelingen: ík ga wel naar de supermarkt. Daarmee werkt ze het vermijden in de hand.”
Omgaan met de angst of dwang? Zoek hulp!
Er zijn te veel mensen die niet de behandeling krijgen die ze nodig hebben, vindt Visser. Daar mag meer oog voor zijn. “Want hoe langer mensen met psychische klachten blijven rondlopen, hoe groter de persoonlijke en maatschappelijke gevolgen worden.” Een belangrijke taak voor de behandeling ligt bij huisartsen. Zij moeten psychische stoornissen herkennen en doorverwijzen als dat nodig is.
Visser is voorzitter van het Nederlands Kenniscentrum Angst en Depressie. Dit kenniscentrum wil informatie over deze stoornissen en behandelingen verspreiden onder patiënten en professionals. Met datzelfde doel heeft Oosterhoff het OCD Netwerk opgericht voor dwangstoornissen. Voor wie vermoedt een angststoornis of dwangstoornis te hebben, heeft Oosterhoff een advies: “Denk niet te gemakkelijk dat zo’n stoornis vanzelf overgaat. Wacht niet te lang met hulp zoeken.”
- In Nederland hebben ongeveer 1,1 miljoen mensen een angststoornis. Angststoornissen ontstaan meestal tussen de 25 en 40 jaar.
- Sociale fobie (9,3%) en specifieke fobie (7,9%) komen het meeste voor, gevolgd door de gegeneraliseerde angststoornis (4,5%) en paniekstoornis (3,8%). Bijna 1% van de Nederlanders heeft een obsessieve-compulsieve stoornis.
Voor deskundige informatie over de dwangstoornis (OCD) en daaraan verwante stoornissen: dwang.eu
Reactie
Geen reacties!
U kunt de eerste opmerking plaatsen.
Plaats een opmerking